vrijdag 6 februari 2009

Het Niets van Stephen Jordain (Update)


De Fransman Stephen Jourdain ondervond op zestienjarige leeftijd een ingrijpende verandering. 

Hij noemt het 'een ontwaken van de innerlijke persoon tot zichzelf'. Het ging om een 'niet-gebeuren', dat hij omschrijft als 'radicaal, maar natuurlijk, vrij, en van een eenvoud en oorspronkelijkheid die onmogelijk in verband kan worden gebracht met welke 'mystieke' autoriteit dan ook'.

Het liefst  las hij auteurs als Rimbaud, Proust en Henry Miller. Deze zijn volgens hem voor de westerse mens een betere voorbereiding dan de esoterische geschriften van een of andere 'Shri weet-ik-wat'. Vandaar het soms ongewone, maar toch ook zeer herkenbare woordgebruik.


‘In welke context heeft uw ‘verlichting’ plaatsgevonden? Met andere woorden: Wat was u vroeger voor een jongen? Waren er dingen waarvoor u toen speciaal belangstelling had?’

‘In feite had ik maar voor één ding belangstelling, iets wat ik met een ongebruikelijke, om niet te zeggen overdreven, ijver grondig onderzocht, en dat was mijn eigen centrum.’

Wat bedoelt u daarmee?’

‘Ik denk dat ieder mens ooit, als is het maar één keer in zijn leven, met stomheid geslagen is, als door de bliksem getroffen, als hij geconfronteerd wordt met het grootste mysterie dat er is: als zijn innerlijke zelf aan hem verschijnt. Als hij dus geconfronteerd wordt met het verschijnsel ‘bewustzijn’. Ik ken mijzelf! En wat zou er overblijven van dat ‘ik’ als ik het niet zou kennen?
Een dergelijke confrontatie houdt veel meer in dan een openbaring: het is een regelrechte schok. Welnu, gedurende mijn hele kindertijd heb ik een soort latente onrust gevoeld. Tijdens de maanden die voorafgingen aan mijn ‘verlichting’ werd het mij steeds duidelijker wat die onrust precies inhield.’

‘Wat was dat dan?’
‘Het bewustzijn van mijzelf bleek oneindig te zijn. Telkens wanneer ik mij van mijzelf bewust werd, opende zich in de kern van dit bewustzijn een diepte waarin het zich ontelbare keren terugtrok en zich vernieuwde. Iedere nieuwe bewustzijnsgewaarwording lag als het ware in de volgende besloten, en bracht het hele gebeuren steeds opnieuw op gang. Uit ‘Ik ken mij’ kwam ‘ik weet dat ik mij ken’ voort, en daaruit ontstond weer ‘ik weet dat ik weet dat ik mij ken’, en daaruit ontstond weer... enzovoorts.
Dit proces strekte zich niet oneindig uit, maar bereikte die oneindigheid: in het hart van de schooljongen die ik toen was opende zich een oneindigheid die niet te loochenen viel...


Eén ding intrigeerde mij enorm. In feite werd door dat proces niet zozeer mijn nieuwsgierigheid geprikkeld; ik had eerder het idee dat het voor mij van levensbelang was. Het bewustzijn van mijzelf was oneindig, en die oneindigheid zat in mijzelf, het voltrok zich in mij – dat viel niet te ontkennen. En toch kon ik persoonlijk, menselijkerwijs dus, niet verder doordringen dan tot de rand ervan. ‘Ik ken mijzelf’ kon ik behappen. ‘Ik weet dat ik mijzelf ken,’ ook. ‘Ik weet dat ik weet dat ik mijzelf ken’ ging ook nog net, maar dat was al onvoorstelbaar moeilijk. In feite was daar een grens die ik niet kon overschrijden. Het oneindige bewustzijn van mijzelf zat in mijn eigen geest, maar op de een of andere manier was ik er toch van gescheiden, uitgesloten zelfs. Het was voor mij als mens blijkbaar niet mogelijk het mijzelf toe te eigenen.


In de dagen vlak voor ‘mijn verlichting’ heb ik wel honderd keer geprobeerd dieper in dat bewustzijn door te dringen, geprobeerd door die grens waar ik het net over had, heen te breken. Tevergeefs...
En toen, op een avond – ik zat hevig te worstelen met een extreem lastig en confronterend filosofisch raadsel dat niets te maken had met mijn onderzoek naar het bewustzijn van mijzelf, diende de verlichting zich opeens aan. 
Het was net alsof het oneindige bewustzijn medelijden had gekregen met die arme jongen die zo hardnekkig probeerde erin binnen te dringen, en opeens had besloten toe te geven aan zijn hevige verlangen, een verlangen dat vrij was van iedere egoïstische bijbedoeling. De deuren gingen wagenwijd voor hem open, deuren die achteraf gezien die van zijn eigen huis bleken te zijn.’'

Een belangrijk kenmerk van dit Ding is zijn fantastische afwezigheid van kenmerken.
Geen kleur, geen smaak, geen vorm, geen grootte, noch groot noch klein, noch vol noch hol; zonder eigenschappen, niet het minste attribuut; en bovendien zonder plaats;
NIETS om te herhalen: geen oog, geen licht, geen uiterlijk, geen standpunt.
NIETS!
Niet te rechtvaardigen orkaan van zekerheid: IK ZIE!
Hoe kan NIETS zien?!
Niet te rechtvaardigen orkaan van zekerheid: ik zie mijzelf.
Hoe kan NIETS gezien worden?!
Niet te rechtvaardigen orkaan van zekerheid:
DEGENE DIE ZIET IS DAT WAT GEZIEN WORDT
Nog meer onmogelijk, dit ontkracht alle wetten!
IK BEN!
Men is niet. Men is geboren, men heeft een lichaam, men is zo of zo, men bestaat in het beste geval!
IK BEN'

Tot zover Stephen Jourdain.

De grote les is dat het zoeken van bewustzijn alleen kan met bewustzijn (woorden kunnen niet zoeken). Het denken staat dus buiten al deze pogingen.  

Bewustzijn zoekt zichzelf en onthult zichzelf, maar geeft zich niet bloot door iets tastbaars -iets objectiefs- te presenteren. De persoon(lijkheid), welke louter uit gedachten bestaat,  staat dus wezenlijk buiten het zoeken. De persoon kan als object niets wezenlijks doen. Het kan zijn oorzaak niet kennen. 

De ervaringen die er zijn geven je het gevoel dat je jouw meest eigenlijke eigenheid gevonden hebt. Dat gebeurt bvb in de sessies die ik geef. Je weet dat je bent thuisgekomen. Dat is geen gedachte. Zodra je er over na gaat denken is de subtiele ervaring weg. Het is derhalve niet de persoon die is thuisgekomen!  Dus de winst zit hem niet in een toevoeging aan de persoon die je tot nu toe was. Er is plots een weten dat je onvindbaar bent, vormloos en daardoor dat Dit gelijk aan het zoekende Bewustzijn is! Want je kan het constateren! Maar het aha!-moment is van Bewustzijn zelf. 

Achteraf concludeert het denken via woorden dat je dus Bewustzijn zelf bent en dat dit er altijd al was, al was dit zo verschrikkelijk volgepropt met tijdelijke ervaringen. De aandacht was gericht op de gevolgen van de identificatie met het denken. Daarom werd er over het aanwezige (bewust)zijn heen gezien.

Alleen wanneer bewustzijn niet meer in de vormen zoekt, zoekt bewustzijn naar bewustzijn, zoekt stilte naar stilte, zoekt ruimte naar ruimte, zoekt het niet-iets naar niets. 

Tot 'Het' in-ziet dat het zichzelf zoekt en elke illusoire grens tussen het 'zoekende' zichzelf en het 'gezochte' ZichZelf wegvalt in dat Ene Zien, in het besef dat alles zichzelf is (waar geen woord aan te pas komt).

Rob Ek 

Bronnen: een samenvatting uit zijn boek van uitgeverij Samsara en een pagina uit Amigo 7. Alleen de tekst in Italics is van mijzelf.

 

woensdag 28 januari 2009

Dendermonde & Advaita

.

Een vriend van mij liep vast in het nut van Advaita, toen de berichten over de moordpartij In Dendermonde hem in totaal onbegrip achter liet. De verbijsterende beelden uit de Gaza waren nog niet eens verwerkt. Nu dit weer. En er kwam meer. En er zal meer volgen. En hoeveel beelden uit onze geschiedenis hebben wij niet stilletjes weggedrukt in ons geheugen???

Wat kan je op zo'n moment zeggen? Waar is de liefde die ons is toegezegd?

Dan kan je ingaan op de verschrikkingen, die blijven worden gezien. Of je slaat de radicale weg in van de Oude en Nieuwe Meesters. 

Die zeggen dat wij ons eigen raadsel leven, want in niets zijn wij gescheiden van onze Bron, want wat er ook gebeurt, wat er ook in jou omgaat, altijd is er dat weten van wat er gebeurt. En het gebeurt aan en in ons. Of er anderen buiten onszelf zijn weten wij niet eens zeker. 

Er is geen 'ander' zegt Advaita. "Kijk, zie, zeggen de meesters van Advaita, dan zie je dat jouw persoon en jouw lichaam in dezelfde gekende ruimte verkeren als al die anderen, tesamen de wereld vormend waarin je leeft.  

En dat 'zien', dat 'kijken' is het zuivere kennen van alles wat is. Hoe prachtig of verschrikkelijk dat ook op ons over komt. 

Advaita geeft op zo'n moment geen moreel oordeel, want ook een oordeel is een vorm-aspect. Advaita is het eindpunt, het gaat over de ware aard van ons bestaan, van het kennen door het Vormloze van dat tijdelijke bestaan. Het bestaan van de wereld is er dankzij het bestaan van de tegenstellingen. Daardoor kunnen wij een wereld kennen. Beweegt er niets weten wij niets.

Leven is weten van er-zijn. Ik besta! 
 
Er is niemand die dàt van je af kan nemen. 
 
Hoewel wij ons leven serieus moeten leven (wij kunnen niet anders want wij doen het als persoon niet zelf) is dat Kennen onze enige vastigheid en niet wàt gekend wordt. 

Als kind zag je wat je zag en nu nog steeds is dat er. Je wordt wakker en je weet dat je wakker bent. Dat is Kennen. Onontkenbaar. Je bent er. Je bestaat als Aanwezigheid.
 
Daarna komen de gedachten. Hoe laat is het? Moet ik al opstaan? Wat ging ik doen vandaag? Vervolgens zie je het nieuws en gedachten stormen op je af. Maar die gedachten verschijnen in een stille ruimte. En jij bent die ruimte. Dat weten.
 
Zelfs in het zien van bergen bloederig puin, van radeloze ouders, of van een schitterende sterrenhemel is dat Ene altijd het zien zelf. Meer hoef je niet te doen. Alleen maar zien. Alleen het besef dat in elk zien het er hier, als jouw zien, is. En blijft. Het zien gaat niet mee met de bewegingen van de plus of de min. Het ziet slechts. Dat is wat je bent. Om dat in te zien hoef je niet voor naar India te gaan en aan de voeten van een in oranje gestoken leraar te gaan zitten..
 
Het bestaan van de plussen en minnen in de wereld zijn een Wet.  Die tegenstellingen maken een ervaarbare wereld mogelijk. Ons dag-bewustzijn kan slechts bestaan door die tegenstellingen. Stroom gaat altijd van de plus naar de min, moraal ontstaat door het verschil tussen goed en kwaad.  Kennis is er dankzij succes en falen. Onze gedachten leiden altijd tot verdeling. Het kan niet anders. Anders waren er geen beelden, was er geen denken. Je doet iets wel of niet. Daarna is er weer een keuze. Wèl of niet en zo gaat het door tot in het oneindige.
 
Mozart's hartverscheurende Requiem en de moordpartij in Dendermonde behoren in hun tegenstelling tot het totaal. De gebeurtenissen hebben wij feitelijk van horen zeggen en bestaan  direct er na alleen maar in onze herinnering. De film spoelt gewoon verder. Of het materieel echt is of slechts een droombeeld, maakt in feite niet uit. Het gaat er kennelijk om dat er van alles aan ons zien voorbijtrekt.
 
Er is daarbij geen waarom van de schepping. Er is alleen daarom.
 
Elk waarom is al een brug te ver. Jij en ik zullen het nooit weten. Het is er, en het is al weer verdwenen voor je er erg in hebt.  
 
Maar wij kunnen dat allemaal (inclusief onze persoon en ons lichaam en onze plaats in het leven) zien, omdat ons Wezen er geen deel van uit maakt.
 
De persoon behoort ook tot het geziene. Het wil in stand blijven. Het eigent voor zijn bestaan het immer aanwezige 'Er Zijn' aan zich-zelf toe en zegt dan dat dit alles hijzelf of zijzelf is.
 
Zonder bewustzijn was er helemaal niets.  Geen ego, geen praatjes, geen plaatjes, geen herinneringen. Niets.
 
En nogmaals, dit bewustzijn, dit weten van zijn IS HET AL. Zover hoeven wij dus helemaal niet te zoeken. Het Nu (de kennende ruimte) is het en je kan er niet in en je kan er niet uit, omdat dit het is wat is.
 
Meer dan dit inzien kan de persoon niet doen. Elke beweging naar een méér is een beweging van het denken, van dualiteit. 
 
Het leven gaat na dit in-zien tòch wel door met zijn hartverscheurende gebeurtenissen of beelden. Maar ergens is de ban gebroken. Je kan er niet meer helemaal in geloven. De persoon moet er wel in geloven wil hij de baas blijven, maar hij is helemaal niet de baas. Nooit. Gedachten komen onwillekeurig, gevoelens duiken spontaan op, soms is er kennis en soms ben je het vergeten. Je hebt jezelf niet geboren, en je groeit jouw eigen lichaam niet. Al dat 'mijzelf' is gegeven, zoals ook al die beelden en gebeurtenissen worden gegeven.
 
Dus dat goede pad of het foute pad is ook niet wat jezelf doet. Het voltrekt zich aan het zicht van wat je wezenlijk bent.
 
Door elke evaluatie van jouw eigen motieven of handelingen zit je onmiddelijk weer in dat kleine, beperkte en tijdelijke. Want dat 'eigen' is iets buiten (of in) jou. Alleen geeft jouw echte jij er bewustzijn aan, ruimte om in te verschijnen.
 
Jij bent het theater zelf, maar niet het stuk, en niet de hoofdrolspeler. De hoofdrolspeler wil zich schikken, wil ontsnappen, stelt alle vragen, maar niet één wordt beantwoord door de Stilte.
 
Het dier kan zijn ban niet doorbreken maar de mens wel. Deze kan inzien dat hij niet de hoofdrolspeler kan zijn, omdat er altijd iets aan vooraf moet gaan. Leven, ruimte, openheid, bewustzijn.
 
En de mens kan zich verenigen met wat hij is door helemaal absoluut niets te doen.
 
Dat is het geniale van de Ramana's en Nisargadatta's. Zij begrepen dat door elk doen, door elk oordeel, hoe subtiel ook., hoe goed bedoeld ook, de sluier van onwetendheid in stand gehouden wordt. Dus valt er toch iets door de vorm 'Mens' te doen teneinde zijn ware aard te realiseren: het is het zolang te verblijven bij dat gevoel van 'er-te-zijn' totdat het zien er van als vanzelf herkend wordt als jouw ware aard.
 
Dit is het hele verhaal. Wij zijn onsterfelijk! 
 
Meer valt er eigenlijk niet over te vertellen. En wat je er na dit ingezien te hebben bij voelt, maakt ook niet uit. 

Dat is ook weer een vorm-aspect.
 


zondag 11 januari 2009

Soms kan je door zo iets groots geraakt worden, ja bijna er door overmand worden, omdat het in zijn oneindigheid niet te bevatten is. Alles lijkt te leven in en om je heen. Niets daarin wordt uitgesloten. En er bestaat geen daar buiten.... Maar kijk uit dat het denken zich er niet over gaat ontfermen. Het denken gaat grote woorden kiezen. Maar dan nog is het het kleine aan het woord, dat uiteindelijk het Grote wil bevatten, wat onmogelijk is.

In het stille -willoze- verblijven in zo’n ‘ervaring’ wordt n.l. pas de fijnzinnigheid en het delicate er van duidelijk, van dat ongrijpbare dat je uiteindelijk zelf blijkt te zijn.

Want wie kan zoiets bevatten? Niet de persoon die hier over rapporteert, maar de Stilte die alles zelf omvat. Die stilte is altijd onveranderlijk, de ervaring is altijd tijdelijk.